Ik kijk naar mijn kleindochter, iets meer dan een half jaar oud. Hoe snel dat allemaal gaat. Ze is een mens aan het worden. We leren elkaar steeds beter kennen. Niet door woorden, maar door geluiden, lachjes, spelletjes.
Het is toch niet te geloven, hoe snel dat gaat. In een half jaar is ze – ik zeg het maar even in het kort – twee keer zo zwaar en twee keer zo groot geworden. Ze draait zich van haar rug op haar buik, trappelt met haar beentjes, doet een vliegtuig na met haar armpjes en ze sabbelt op haar teentjes, doe dat maar eens na.
En wat een leven heeft dat grietje. Iedereen is lief voor haar, ze eet, drinkt, slaapt en speelt en maakt zich nergens zorgen over.
Ik wel, ik maak me soms wél zorgen, al ben ik dan alleen maar haar grootvader. Natuurlijk moet ik het zorgen en het zorgen maken vooral aan haar vader en moeder overlaten. En die doen dat fantastisch hoor, daar niet van.
Maar ik kijk naar de wereld, ik zie en lees het nieuws en ik denk: als zij dertig jaar is, hoe ziet de aarde er dan uit? Staat alles dan nog overeind? Hoeveel natuur is er dan nog over? Hoe schoon of vervuild is dan de lucht? Welke blaaskaken zijn er dan de baas over de wereld? Is er dan nog zoiets als vrede en vrijheid?
Nou, kom op, sombermans, zeg ik dan tegen mezelf. Kijk nou, die kleine. Die gaat het helemaal maken. Nog even en ze kruipt, gaat staan, loopt, en voor je het weet fietst ze op haar driewieler de tuin uit.
Nog even en ze gaat naar school, leert lezen, en ze leest, en leest, en leest.
Ja, dat ook, maar ze gaat ook op muziekles. Ze kan geweldig tekenen en wordt een topatlete. En tenslotte gaat ze de wereld van de ondergang redden.
Ik kijk naar haar. Ze draait zich om en om. Ze luistert naar een speeldoosje en speelt met haar knisperboekje. Ze oefent het praten, ze kijkt me nadenkend aan en dan lacht ze. Van al die grote dingen die ik zojuist voor haar bedacht weet ze helemaal niets.
Gelukkig maar.
Ja, wat een leven heeft dat grietje.